photo7

Five things to love about Kaki Lima

Not everybody loves them. The Indonesian mobile food-cart, the kaki lima has an infamous reputation. Most people find them annoying and claim they cause even more chaos in the already busy city streets. Others even find them an eyesore. In some places, notably Ubud on Bali and also in most newly gated communities all over Java, kaki lima are banned. Only some, like me, admire their charm, the way they are built and the way they are skilfully manoeuvred through busy traffic or a swampy rice field. Here are five things to love about Indonesia’s famous Five-Footers.

The first thing, of course, is its name. Kaki lima means five feet, due to the fact that originally these carts all had five legs. That is: two wheels plus back stand plus the two legs of the guy that is pushing it. How could you not love something with a name like that?

Second, the kaki lima has no strict opening hours. On early mornings or late at night, if you’re hungry, there is always one ready to serve you with mie bakso (the popular soup with meatballs), gado gado, chicken satay, martabak and innumerable other snacks and meals. You name it, there’s a kaki lima that sells it.

Thirdly, kaki lima food is arguably the cheapest you can get in Indonesia. Not more than a few thousand rupiahs shorter, and you are on your way again, your belly filled to the rim. It may not always be gourmet-delicious, but at such low prices, the food sometimes is surprisingly tasty. And if not, it will at least satisfy most of your cravings, just enough to get by until your next meal.

Kaki lima are often the place where new food inventions are cooked up. Indonesian cuisine is constantly renewing itself and new trends are often popularized by kaki lima. Some new trends are for example kentang arab (spicy fried potatoes), cimol (fried puffy flour balls), kripik setan (crackers from cassava). Try them all and savor Indonesia!

The fourth thing is that you will never have to go look for it, because the kaki lima will look for you. Just wait for the ringing of a bell or the clicking of a piece of metal, and you know one is on its way. And it doesn’t matter where you are. On a lazy stroll along the beach or on your way home from work, one will always show up just in time. Each kaki lima has their own distinct sound, by which people can recognize what’s cooking.

Finally, they are nice to look at and sometimes dead charming. The designs are endlessly varied and some truly have character: weather worn and self-repaired. I particularly like looking for interesting details on kaki lima, like functional little constructions such as plastic bottle or umbrella holders and little makeshift stools.

So, I guess my point is that kaki lima should not be undervalued. With its cheap food, 24/7 on the spot service and distinct character, the kaki lima and Indonesia have an indissolubly bond. Or to put it simply, Indonesia would not be as vibrant, charming or beautiful without them. So to all you kaki lima critics out there, eat this!

Deze blog verscheen eerder op Latitudes

SignDutchPeriodMuseum

Koloniale sporen in Sri Lanka: Burgers en Buitenlui

Hollandse hebzucht en koopmanslust joeg boten vol (on)gezonde, blanke mannen de wereldzeeën over. Die VOC mentaliteit liet haar sporen na. De herinnering aan ruim driehonderd jaar Hollandse koopmansfurie is vastgelegd in talrijke oude forten en koloniale architectuur, generaties gemengdbloedigen, en talloze in de doofpot weggestopte kwesties van geweld en uitbuiting.

Tijdens mijn reizen naar Indonesië schrijf ik daar regelmatig over, maar de Nederlandse koloniale invloed was niet beperkt tot alleen Het Rijk van Insulinde. Op tientallen plekken in de wereld zijn koloniale sporen te vinden, die vaak verrassende parallellen vertonen. Eerder maakte ik al eens een uitstapje naar Zuid-Afrika. Deze keer ga ik op zoek naar koloniale sporen in Sri Lanka.

De eerste sporen vind ik in Fort, het historische stadsdeel in het noorden van Colombo. Vroeg in de 16e eeuw bouwden de Portugezen hier een handelspost, maar de VOC, koortsachtig op zoek naar handel in kaneel en andere specerijen, schopte ze er in 1658 uit. In 1796 werden de Nederlanders er op hun beurt weer uitgeknikkerd en ging Ceylon over in Engelse handen, tot de onafhankelijkheid in 1948. Maar anderhalve eeuw Nederlandse overheersing was lang genoeg om een blijvende stempel te drukken.

Dutch Period Museum – Colombo (c) Ed Caffin

In het Dutch Period Museum leer ik dat Ceylon, na Batavia, de belangrijkste handelspost was van de compagnie. De handel met Indië en Ceylon verliep echter veelal gescheiden. Schepen naar Indië voerden een zuidelijke koers, terwijl schepen naar Ceylon een meer westelijke koers voerden, langs Afrika. Er was ook niet veel VOC-verkeer tussen Ceylon en Batavia. Toch valt meteen op dat de koloniale sporen die de Hollanders in Sri Lanka achterlieten duidelijke parallellen hebben met die in Indonesië.

Zoals die in taal bijvoorbeeld. In het Singalees en Tamil zijn, net als in het Indonesisch, verschillende Nederlandse leenwoorden te vinden (pistool, aardappel en kakhuis bijvoorbeeld). En in de Sri Lankaanse keuken is de Nederlandse invloed ook nog altijd te proeven: in de meeste specialiteitenrestaurants kun je je te buiten gaan aan ijzer koekjes en frikkadels. Maar er gaat niets boven de traditionele Sri Lankaanse rice and curry.

De duidelijkste parallel is die tussen de Indo’s in Nederlands-Indië en de Dutch Burghers in Sri Lanka. Net als in Indië vermengden de Europese kolonisten zich – hoe kan het ook anders – al snel met de inlandsche bevolking en ontstond er een etnisch gemengde bevolkingsgroep. Deze ‘vrome burgers’ kleedden zich Europees en waren zonder uitzondering lid van de Nederlands hervormde kerk. Ook spraken ze een mengtaal, het Ceylons-Nederlands. In de Engelse tijd werden de Dutch Burghers officieel als aparte bevolkingsgroep erkend. Uiteraard bepaalde hun Europese achternaam hun positie en toekomst in de kolonie, net zoals bij de Indo-Europeanen in Indië.

De situatie veranderde radicaal toen Ceylon na de Tweede Wereldoorlog onafhankelijk werd en zich wilde distantiëren van de oude koloniale machthebbers. De nieuwe regering zou er voor zorgen dat de eeuwenlang onderdrukte Singaleze meerderheid het nu een stuk beter kreeg. Maar dat betekende ook dat de positie van Tamils en Burghers verslechterde, die in de ogen van de Singalezen door de Nederlanders en Engelsen waren bevoorrecht.

De rancuneuze Singaleze regering nam geen halve maatregelen: zo werd in 1956 de Sinhala Only Act aangenomen, die bepaalde dat het Singalees de eerste en enige officiële taal werd in Sri Lanka. Veel Burghers verloren hun baan, net als veel Tamils die het Singalees niet machtig waren. In de eerste jaren na de onafhankelijkheid verlieten veel Burghers Sri Lanka. Voor de Tamils liep de door de staat geleide onderdrukking en discriminatie slechter af: 30 jaar burgeroorlog bracht dood en verderf, maar weinig verbetering in hun situatie.

Dutch Burgher Union – Colombo (c) Ed Caffin

Er leven nog altijd Dutch Burghers in Sri Lanka. Naar schatting zo’n 40.000, waarvan de meeste in Colombo. Sommigen heel licht en Europees van uiterlijk, andere donker gekleurd maar met blauwe ogen. Er zijn een aantal Burgher organisaties, zoals de Dutch Burgher Union die de geschiedenis hebben vastgelegd en al generaties lang zogenaamde stamboeken bijhouden waarin de genealogie tot eeuwen terug is na te lezen. Want ook al zijn de Hollanders met hun VOC mentaliteit ze allang vergeten, de Dutch Burghers zijn trots op hun afkomst. Ja, het zijn net Indo’s, die Burghers.

Deze blog verscheen eerder op Indisch 3.0

Leef1

Shaffy in Sri Lanka

Het strand in Tangalla, Zuid Sri Lanka is verlaten. Het is off-season en er zijn nauwelijks toeristen. De voetstappen die we vroeg in de ochtend hebben achterlaten in het zand zijn een paar uur later nog steeds de enige. De middagzon brandt op onze huid en al belooft de prachtige turquoiseblauwe zee verkoeling, ze is te ruig om in te zwemmen. We snellen over het hete zand terug naar het hotel voor een duik in het zwembad. Over onze ontmoeting en het gesprek van zoeven met Tony Jayawarna raken we ondertussen maar niet uitgepraat.

“Hij bleef hier een week of twee. Ik herinner het me nog als de dag van gisteren. Ik was een jaar of twaalf denk ik toen. Ik vond hem zo’n aardige man. En gul. “Op een dag ben ik samen met een groepje jongens met hem naar het dorp gegaan en heeft hij voor ons allemaal kleren gekocht”. Tony glimlacht breed. Z’n lippen onthullen een bijna fluorescerende oranjerode tong en uit zijn tandvlees steekt een bruingekleurde rij tanden. Dan kauwt hij weer tevreden verder op zijn betelnoot.

We staan bij het kleine haventje van Tangalla, waar tientallen houten vissersboten schots en scheef bij elkaar liggen. Tony wijst langs de boten naar de punt van de landtong waaraan het stadje ligt. Er staat een eenvoudig groen gebouw met grote bomen in de tuin. “Dat is het oude resthouse. Daar sliep hij twee weken lang. Wat een aparte man was het! Hij zei dat hij Ramses Shaffy heette. Iedereen was van hem onder de indruk. Dat hij een bekende zanger was in Nederland hoorde ik pas veel later”.

Nog steeds ongelovig kijk ik Tony aan. Het is bekend dat Shaffy in de jaren ’80 vaak in India was. Het kan heel goed zijn dat hij toen ook in Sri Lanka is geweest. Tony is nu een jaar of veertig en heeft een grote ronde buik waaromheen hij een sarong heeft geknoopt. Maar de twinkeling die in zijn ogen verscheen toen hij zijn verhaal over het bezoek van Shaffy begon, is die van een jongen van twaalf. Achtentwintig jaar later is zijn herinnering aan hun ontmoeting nog zeer levendig.

“Wat weet je nog meer?” stamel ik, een groot bewonderaar van Shaffy. Gretig diept Tony details op uit zijn geheugen. “Hij had veel energie. Hij ging laat naar bed omdat hij elke avond feestte, maar hij stond vroeg op en dan begon hij weer met drinken. Bier en wat later wijn en arrack. Hij was een jaar of vijftig denk ik, maar hij zag er nog jong uit. En hij zong vaak. Hij had een goede stem”. Tony lijkt het zelf ook nog steeds niet te geloven. “Later heeft hij me nog brieven gestuurd, en een foto van een optreden. Hij bleek beroemd te zijn, maar hier gedroeg hij zich als een van ons. Het waren geweldige dagen”.

Ik vertel dat ik Shaffy in de laatste jaren van zijn leven een paar keer heb ontmoet, vlakbij het verzorgingshuis in Amsterdam waar hij toen werd verpleegd. “Hij was toen al oud en dement, maar maakte nog altijd veel indruk”, leg ik uit. “Hij had voor iedereen een glimlach. Hij overleed vlak voor de geboorte van onze zoon die we bijna naar hem hebben vernoemd”. Tony’s gezicht betrekt en ik realiseer me dat hij het nieuws van zijn overlijden, inmiddels al weer twee en half jaar geleden, nog niet heeft vernomen.

“Wat jammer dat hij er niet meer is”, zegt hij na een korte stilte. “Helaas ben ik al z’n brieven kwijtgeraakt met de tsunami van 2004. En ook de foto die ik van hem had gekregen is weg. Maar de herinnering aan die dagen samen met hem in Tangalla raak ik nooit kwijt “. Met de belofte dat we hem een nieuwe foto zullen sturen nemen we afscheid en we lopen het verlaten strand weer op richting ons hotel. Ramses Shaffy is niet dood. Hij leeft voort in vele herinneringen. Ook in Sri Lanka.

Deze blog verscheen eerder op Aziatische Tijger

De neokoloniaal in U

Ik ben vaak op reis in het buitenland en dan kan ik me mateloos storen aan het gedrag van met name veel Westerse toeristen. Obers in restaurants worden zonder enige remming afgeblaft, zich in Engelse woorden verhaspelende strandverkopers uitgelachen en menu’s met spelfouten worden als trofeeën en begeleid door lachsalvo’s de groep doorgegeven. In veel Aziatische landen kan dat ook nog eens ongestraft, want gastvrijheid gaat boven alles.

Mijn irritatie over dit soort verwerpelijk gedrag vecht om voorrang met mijn behoefte het te verklaren. Ongetwijfeld laten mensen zich zo ongegeneerd gaan doordat ze niet langer gehinderd worden door verplichtingen en stress van thuis. Maar wat er niet in zit, komt er ook niet uit: het misplaatste gevoel van superioriteit komt verbazend gemakkelijk naar boven. Veel westerlingen lijken te lijden aan een soort neokoloniale persoonlijkheidsstoornis.

Hoewel ik me het liefst ver distantieer van dit soort lieden, ben ik op mijn hoede voor de in eerste instantie onzichtbare neokoloniaal, die in de allervriendelijkste toeristen schuilt. “Ja, een heerlijk land. Ik ben erg onder de indruk. En die mensen, zo aardig! Ze werken niet veel, liggen vaak een beetje te luieren. Ze waarderen hier nog echt wezenlijke dingen”. Daar lijkt nog niet veel mis mee, maar de vileine ondertoon is al hoorbaar.

Al gauw ontaardt zo’n ‘gesprek’ dan ook in een rivier van gemeenplaatsen, oriëntalistische stereotyperingen of soms ronduit racistische uitspraken zoals: “En dit dorpje. Enig. Maar het zou zoveel mooier kunnen zijn! Maar ja, ze geven er niets om, he? Ze denken gewoon anders! Kijken zo anders tegen de dingen aan. Die mensen vinden gewoon andere dingen belangrijk dan hygiëne en schoonheid. En, ja ik mag het misschien niet zeggen, maar ze zijn best lui, dat toch ook”.

Het ergste, heb ik gemerkt, is het geblaat van menig expat die al (te) lang in het buitenland woont en daarom denkt dat zijn mening over the locals volledige legitimiteit heeft. Regelmatig heb ik er een zich in ongeveer de volgende bewoordingen horen uitlaten: “Na jaren samenwerken met deze mensen, heb ik ze toch aardig leren kennen. Ze hebben gewoon een andere werkmentaliteit. En ze komen natuurlijk vaak hun afspraken niet na. Ook snappen ze sommige dingen niet of ze willen het niet snappen. En er blijft toch een afstand, he? Klinkt raar misschien, maar je zult die Sri Lankanen/Indonesiërs/Vietnamezen nooit helemaal kunnen doorgronden”.

Hoe aardig de toeristen of expats die ik ontmoet ook zijn, en hoe geduldig en begrijpend ik ook probeer te zijn, precies op dit punt in het gesprek haak ik af. Soms ga ik in discussie, maar meestal veins ik toiletaandrang of murmel iets als: “die tropenwarmte maakt je wel snel moe, he?” en trek me terug met een goed boek. Mijn eigen irritaties over zoveel desinteresse in mensen en het stuitend gebrek aan inzicht in de herkomst van de frustratie over the locals – namelijk dat als iets gaat wringen omdat jij iets op een andere manier gewend bent, dat vooral iets zegt over je eigen inflexibiliteit en bekrompenheid en weinig over de ander – ebben dan langzaam weg.

Maar het probleem is er niet mee verholpen, want al is de koloniale tijd al meer dan een halve eeuw voorbij, het Westerse oriëntalisme waarmee het gepaard ging viert nog altijd hoogtij. ‘De oosterling’ wordt nog pijnlijk vaak beschouwd en behandeld als onbetrouwbaar, irrationeel, mysterieus en inferieur. Kijk vooral op vakantie eens goed om je heen. Het is niet moeilijk iemand met een full blown neokoloniale persoonlijkheidsstoornis te ontdekken. De belangrijkste symptomen zijn: een misplaatste superioriteitswaan, knarsetandend geraaskal vol onwaarheden over de lokale cultuur en gebruiken en een schaamteloos gebrek aan enige nuance en zelfcontrole bij het uiten ervan.

En hiermee is overigens niet gezegd dat – hoe graag ik ook zou willen – neokoloniale trekjes mij vreemd zijn. Integendeel, waarschijnlijk is het bij mij niet zo heel veel anders. Want net als wij allemaal ben ik ook geïndoctrineerd door de superioriteitswaan van de Westerse wereld. Gelukkig weten we inmiddels beter, maar anders denken en doen kost veel moeite. Al probeer ik hem zo hard als ik kan te onderdrukken, hij komt er altijd weer een keer uit. De neokoloniaal zit in ieder van ons. Behalve in u natuurlijk.

Deze blog werd eerder gepubliceerd op Frontaal Naakt

MG_5591

Treinreizen voor liefhebbers

Waar we ook zijn, als we een treinstation of spoorwegovergang tegenkomen, maakt ons hart een klein sprongetje. De reden is simpel: onze tweejarige zoon heeft een fascinatie met treinen en die voeden we met liefde. Hij deelt die fascinatie ongetwijfeld met talloze leeftijdsgenootjes, maar hij heeft het bijkomend geluk dat we op reis zijn door Sri Lanka en India. Hier lijken de treinen tenminste nog een beetje op die uit zijn tekenfilms. We reizen regelmatig met de trein, en vooral hier is dat een hele bijzondere ervaring.

De uitzichten zijn soms betoverend, zoals in de met theeplantages begroeide bergen rondom Nuwara Eliya in het hoogland van Sri Lanka, dan weer bizar, zoals in de sloppenwijken rondom grote Indiase steden. Maar ook binnenin de trein trekt een wereld aan indrukken aan je voorbij, met levensgrote contrasten. Coupes met weelderige luxe, waar je slechts de rijken en toeristen treft, maar ook de armoedigste coupes die je ooit hebt gezien, waar arme families op vuile vloeren opeengepakt liggen en invalide bedelaars rondkruipen, apathisch op zoek naar een paar centen.

In Sri Lanka zijn er niet echt veel trajecten, maar reizen per trein is een must. Je hebt er geweldige spoorlijnen, bijvoorbeeld die van Kandy naar Badulla, die met tientallen tunnels, stenen bruggen en spectaculaire bochten door het hoogland gaat. In het zuidwesten loopt het drukke traject Colombo-Galle langs het strand en de trein die hier rijdt wordt the Queen of the Sea genoemd. Op dit traject voltrok zich ook de een van de grootste treinrampen uit de geschiedenis. Tijdens de tsunami van 2004 spoelde bij het dorp Peraliya een enorme vloedgolf de trein van de rails. In totaal 1600 mensen kwamen daarbij om. De locomotief, plus een aantal wagons, rijden nu weer op het traject.

Voor de echte liefhebbers is vooral India een walhalla. Het Indiase spoornetwerk is een van de langste in de wereld: in totaal is er meer dan 60.000 km spoor aangelegd. De langste rit die je kunt maken is van Kanyakamuri, in het zuidelijkste puntje van India, naar Jammu Tawi in Kashmir in het noorden: 3734 km in 66 uur. Je moet er maar net zin in hebben. Ook zijn er nog een aantal oude stoomtreinen, en voor wie het echt bont wil maken is er de super de luxe toeristentrein Palace on Wheels die door Rajasthan in Noord-India rijdt. Je krijgt een tweepersoonsbed, televisie, airco, warm en koud water en roomservice, maar tickets kosten wel rond de 500 euro per dag.

Reizen met de trein heeft zonder twijfel iets speciaals. Misschien wel omdat je een land er beter door leert kennen. Reisschrijver Paul Theroux verwoord het mooi in zijn boek The Great Railway Bazaar. Volgens hem tonen in elk land de treinen de essentiële kenmerken van de cultuur: “Thaise treinen hebben de badkruik met de geglazuurde draak op de zijkant, de Ceylonese een wagen die gereserveerd is voor boeddhistische monniken, de Indiase een vegetarische keuken en zes klassen. De Iraanse hun bidmatjes, de Maleisische een noedelstalletje, de Vietnamese kogelvrij glas op de locomotief en in elk rijtuig van de Russische Spoorwegen staat een samovar.”

De komende weken gaan we India in ieder geval nog beter leren kennen. We hebben een aantal mooie treinritten voor de boeg, waaronder de “speelgoedtrein” op de Nilgiri Mountain Railway in Tamil Nadu. Op dit traject, uitgeroepen tot UNESCO World Heritage, rijden kleine stoomtreintjes van Zwitserse makelij over een steil traject van 40 kilometer hoog de bergen in. Ik heb het onze zoon nog niet verteld, maar ik heb zo’n gevoel dat dit het absolute hoogtepunt voor hem zal worden. Tjoeketjoeke!

Deze blog werd eerder gepubliceerd op Aziatische Tijger

Lessen van Spinoza

Niet veel Nederlanders kennen het werk van de in Amsterdam geboren filosoof Baruch Spinoza (1632-1677). Als kind had ik geen idee wie die man op het briefje van duizend was, of waarom hij zo belangrijk was dat hij daarop stond. Pas veel later hoorde ik voor het eerst over de ideeën van Spinoza. Zijn gedachten over religie, politiek, vrijheid en menselijk gedrag zijn in het buitenland bekender én krijgen daar vaak meer waardering. Maar ook voor Nederland zijn ze actueler dan ooit.

Om te beginnen was Spinoza van mening dat de mens God naar zijn evenbeeld had geschapen, in plaats van andersom. Hij vond dat elke religie is gebaseerd op fantasieën en bestond uit dogma’s die ons het zicht op de religieuze kernwaarheden ontnemen. Hij wilde daarom dat er een eind kwam aan alle religies die ons recht om voor onszelf na te denken in de weg staan.

Dat is heldere taal. Er waren geen kerken, minaretten en tempels nodig, vond Spinoza verder, alleen een democratische staat die een absolute vrijheid van denken en spreken garandeerde. Godsdienst is, volgens Spinoza, uiteindelijk slechts een mening. Als de staat een absolute vrije van meningsuiting kan garanderen, heb je vanzelf al godsdienstvrijheid.

Vrijheid van godsdienst kan dan eigenlijk ook uit de grondwet, zoals Rob Wijnberg een paar jaar geleden betoogde. Een Spizonistische gedachtegang waar Geert Wilders in ieder geval helemaal niets van begrijpt: wat hem betreft mag er immers alleen voor bepaalde mensen sprake zijn van godsdienstvrijheid en vrijheid van meningsuiting.

Spinoza meende dat iedereen zoveel mogelijk de vrijheid moest krijgen om zijn individuele ontwikkeling door te maken en eigen levensgeluk te vinden. Met of zonder religie. Hij bood bovendien een aantrekkelijk alternatief Godsbeeld: God en het universum zijn hetzelfde. God is de natuur.

Zelf joeg Spinoza zijn leven lang de ultieme vrijheid om te denken en te analyseren na. Het dreef hem weg uit Amsterdam, waar hij vanwege zijn indertijd radicale ideeën al op jonge leeftijd uit de Joods-Portugese gemeenschap was verbannen.

Sinds een paar jaar worden er allerlei pogingen gedaan om Amsterdam en Spinoza weer met elkaar te verzoenen. Maar ondanks de inspanningen van de Amsterdamse Spinoza-kring, wil het maar niet lukken om van de uit Portugese vluchtelingen geboren filosoof het boegbeeld van de hoofdstad te maken en haar imago van vrijdenkers en migranten te benadrukken. Amsterdammer, tweede generatie allochtoon en vrijdenker pur sang, Spinoza zou zeker het juiste boegbeeld zijn.

Zijn visies op religie en politiek waren zonder twijfel zijn invloedrijkste en vormden het fundament voor de verlichting. Minder bekend is dat Spinoza’s inzichten in het menselijk gedrag ook van grote waarde waren. Hij was een determinist, die geloofde dat de wereld en alles wat die bevat volgens natuurwetten functioneert. Hij was ervan overtuigd dat dit ook opging voor alles wat menselijk is. Het idee dat menselijk gedrag begrijpbaar is, vormt nu de basis van de psychologie en psychotherapie.

Ook wist Spinoza dat de mens zich vaak irrationeel gedraagt bij het maken van beslissingen. Hij had al afgerekend met de mythe van de homo economicus, de altijd rationeel handelende mens, ver voordat die werd bedacht en de daarop gebaseerde vrijemarkt-ideologie de wereld veroverde. De mens die consequente en weloverwogen keuzes maakte, bestond volgens Spinoza niet. Een mens dient weliswaar de rede te volgen, emoties hebben vaak de overhand.

Recente inzichten uit de gedragseconomie (een combinatie van economie en psychologie) laten zien dat dit in ons brein zit ingebouwd. Als gevolg hiervan is veel van ons (keuze)gedrag irrationeel. We maken vaak keuzes op basis van incomplete informatie en hebben de neiging kleine risico’s te overschatten, terwijl we grote risico’s juist onderschatten. Het is niet moeilijk te bedenken hoe dit soort irrationeel gedrag bij bankiers, speculanten en politici mede heeft geleid tot de financiële crisis. Spinoza was in ieder geval niet verbaasd geweest.

Het Nederlandse debat wordt de laatste jaren echter vooral door het onderwerp vrijheid van meningsuiting gedomineerd. Het is dan ook jammer dat niet meer mensen Spinoza’s ideeën daarover kennen. De lessen van deze migrantenzoon uit Amsterdam zouden waardevol kunnen zijn. Daarom alvast een suggestie voor het nieuwe regeerakkoord: een verplichte gratis Spinoza-cursus voor ieder in Nederland.

Tip: Voor wie in de tussentijd benieuwd is naar de ideeën van Spinoza, maar geen zin heeft om zijn boeken te lezen, is de recent verschenen roman Het Raadsel Spinoza van psychotherapeut-schrijver Irvin D. Yalom een aanrader. Deze spannende roman vat de belangrijkste ideeën mooi samen en is bovendien een stuk leesbaarder dan Spinoza’s belangrijkste werk De Ethica, waarvan op internet trouwens wel een Nederlandse vertaling is te vinden.

Deze blog verscheen eerder op Frontaal Naakt

AcehneseWomanonRoadside1

Small and Bigger Changes: Aceh is moving forward

“Tourism has come back to Aceh. That is very good for us”, says Rizki*, as he pours us a morning coffee. Together with his brother Farid he runs a small homestay in Lhoknga, a quiet beach town not far from Banda Aceh. “In the high season it gets quite busy with tourists now. The people here are starting to profit. So are we”. I have known Rizki and his family for years now and met them many times over the last few years. But this time it is different. For the first time, I have come to Aceh as a tourist.

A new Aceh

As I gaze down the street, two tourists race by on a motorbike, past signboards of other homestay’s and turn left at a sign in English, directing surfers to the beach. Veiled Acehnese women do their morning shopping in the nearby village supermarket as a truck unloads dozens of fresh water tanks. It is hard to imagine that only a few years ago, all there was to see here, was reminiscent of only one thing: the tsunami-disaster of 2004. Now, most ruins have been transformed into new houses, and those desolated are overgrown by plants. A first-timer to the town of Lhoknga, which had completely vanished after the tsunami, won’t notice anything of what took place here 7 years ago.

The first time I came to Aceh was only 5 weeks after the tsunami. I was volunteering for a small Dutch organization aiming to help in reconstruction work. The situation in Banda Aceh was chaotic as the city was teeming with traumatized citizens, army and foreign aid workers. We found a small village in the Lhoknga area, and started to help reconstruct its village centre. The villagers all lived in a refugee camp nearby. They were traumatized but tried to hold on to life the best they could. Rizki and his family, who are from a neighbouring village, had all survived the disaster. As surrounding hills protected their village, their house was also spared from the waves.

Healing Wounds

Over the years, I came back to Aceh regularly and noticed the small and bigger changes. As their wounds slowly started to heal, people started to look at the future again. Every time, more houses had been built, more businesses had opened and the roads were busier. The biggest milestone, of course, was the peace-agreement that was signed in 2005 between the separatist Free Aceh Movement (GAM) and the Indonesian government, putting an end to almost 30 years of conflict.

But although foreign aid and the peace process have done a lot of good for the Acehnese, there are also tensions. For example, over the years international donors had donated a lot of money and resources. But many of them donated to tsunami victims specifically, which has created a tension between tsunami victims, conflict victims and others.

A huge responsibility therefore rests on the shoulders of former GAM-leaders, whose political party, Partai Aceh, won gubernatorial elections last April. Zaini Abdullah, chief negotiator for GAM when it signed the peace treaty with the Indonesian government, won the election. Abdullah beat Irwandi Yusuf, who was denied a second term as governor of Aceh. For ruling Partai Aceh, the biggest challenge is how to bring more prosperity to the people in Aceh, who count among the poorest in Indonesia even though the province is very rich in natural resources.

When I ask Rizki about politics, he says he is not too much involved in that. He voted again this year, but all he really hopes for is that peace and stability will prevail. Over all those years, he has had his share of hard time. But life looks a lot brighter now for Rizki. He studies hard and whenever there are tourists around, he works in the family homestay. He has his own business on the side, with which he earns the extra money he needs to pay his studies. When he graduates, he wants to go to Australia to get a Master degree.

Growing tourism can help that dream materialize. When tourist started to come back to Lhoknga a few years ago, Rizki and Farid decided to jump on the train. They were able to build their homestay with the money they had earned in the years after the tsunami, when they both worked for foreign NGOs. And everything seems to work out fine: Lhoknga is slowly regaining its reputation as a popular beach and surf town and their homestay is strategically located near the beach. Although sharia-law prohibits the selling of alcohol and dictates women to dress appropriately, Lhoknga surely is a great tourist destination, with Rizki as it’s most enthusiastic ambassador.

For him, there is no doubt that Aceh is moving forward again. And so is he. He works hard to support his family and make his dream of studying abroad come true. There are challenges ahead, but Aceh has come a long way. For people like Rizki and his family, tourism can be part of the solution. So please visit this beautiful province and spread the word.

* In the interest of privacy, names have been changed

Deze blog verscheen eerder op Latitudes

IMG_6986

Het succesverhaal van Kerala

De deelstaat Kerala in zuidwest India bewijst dat welzijn en kwaliteit van leven niet hoeven af te hangen van welvaart, zoals in onze consumptiemaatschappij. Hier geen blind kapitalisme of marktwerking in de zorg, maar een eerlijke verdeling van rijkdom en duurzame investeringen in sociale voorzieningen. Solidariteit maakt hier het verschil.

Daarbij heeft Kerala ook nog eens een bijzondere cultuur en geschiedenis en een verbluffend mooie natuur. Vooral tijdens de regentijd. Die was laat dit jaar, maar nu de moesson eindelijk gekomen is, regent het veel en vaak en is alles groener dan groen. In deze tijd reizen door Kerala betekent wel een paraplu en een regenjas mee, maar verder zijn er alleen voordelen, zoals geen toeristendrukte en lage prijzen.

Kerala is India, maar zijn succesverhaal is ongekend. Met Kerala gaat het namelijk al decennia lang in vele opzichten beter dan met de rest van het land. Het is geen rijkere deelstaat, maar met weinig middelen gebeurt hier juist veel: iedereen heeft toegang tot goed onderwijs, er is bijna geen analfabetisme, een goed gezondheidszorgsysteem, een veel lager geboortecijfer en veel hogere levensverwachting.

Mensen zijn bovendien politiek en sociaal bewust, en van een religieuze spanningen lijkt geen sprake: overal vind je in een en dezelfde straat of wijk een tempel, een moskee en een kerk. En het succes verhaal van God’s Own Country, zoals de gelikte maar toch treffende reclameslogan luidt, is geen toeval.

Hoe kan het dan dat het in Kerala zo veel beter gaat? Dat is grotendeels te danken aan politieke en sociale veranderingen die vorige eeuw plaatsvonden. Een revolutie die een einde wilde te maken aan diepgewortelde sociale ongelijkheid, voortgebracht door een kasten-systeem dat al sinds mensenheugenis bestond. In deze in kasten en langs religieuze lijnen verdeelde samenleving stond bij je geboorte al vast hoeveel je kon bereiken in het leven en bepaalden liefdeswetten met wie je kon trouwen en vooral met wie niet.

De revolutie kwam na de onafhankelijkheid op gang, toen linkse groepen sociale veranderingen begonnen te eisen, zoals een betere economische verdeling, landhervormingen en gezondheidszorg en onderwijs voor iedereen. Inclusief de ‘onaanraakbaren’: de kasteloze parayiars die het vuile werk van de maatschappij opknapten en die, onvoorstelbaar maar waar, ooit achteruitlopend over straat moesten, terwijl ze hun eigen sporen uitwisten.

In het boek The God of Small Things beschrijft Arundhati Roy de radicale omwenteling die grotendeels in de jaren vijftig en zestig plaatsvond, toen communistische partijen via democratische verkiezingen aan de macht kwamen. Het is een uitzonderlijk mooi beschreven en zeer aangrijpende familiegeschiedenis, die schetst wat er in het leven van mensen veranderde. Bij de elitaire minderheid ontstond weerstand en onbegrip, maar voor de meerderheid betekenden de veranderingen een grotere maatschappelijke vrijheid en meer welzijn. Voor wie ooit naar Kerala gaat is dit boek een absolute must-read.

Sociale veranderingen blijven echter mensenwerk. Het verhaal van Kerala is dan ook niet alleen maar positief. Veel dingen gaan goed, maar er zijn ook problemen. Er is bijvoorbeeld veel alcoholisme en een hoge werkloosheid en zoals overal in India is corruptie is een groot probleem.

Het is hier, de gelikte reclameslogan ten spijt, dan ook zeker geen paradijs voor iedereen. Voor sommigen is het leven zelfs ongenadig hard. In grote steden als Allepey of Kochi is schrijnende armoede en lopen bedelende kinderen en oude mensen langs de weg. Het herinnert me eraan dat ik nog steeds in India ben, een wereld vol onvoorstelbare tegenstellingen.

Ook is de invloed van religie en het kasten-systeem, dat officieel is afgeschaft, nog altijd sterk. Zo worden de meeste huwelijken gearrangeerd, wordt me verteld, en is het soort werk dat je gaat doen vaak afhankelijk van de kaste waartoe je familie behoort.

Toch kun je niet om het succes van Kerala heen. De prioriteiten die hier al jaren worden gesteld zorgen voor een veel hogere kwaliteit van leven en welzijn dan in de rest van India. En dat is echt geen geringe prestatie. Door de economische ontwikkelingen is de grootste uitdaging voor de politiek om te blijven streven naar een betere en gelijkere verdeling van rijkdom. Voor iedereen. Het verhaal van God’s Own Country is misschien geen honderd-procent-succesverhaal, het komt een heel eind.

Deze blog verscheen eerder op Frontaal Naakt

MasalaDosa

Morgen Masala Dosa

In Mysore, een van onze laatste bestemmingen in India, hebben we sinds ongeveer een week hetzelfde ochtendritueel: we staan op, ik ga de deur uit voor een yoga-sessie en daarna ontbijten we bij een lokaal cafeetje verderop. Op de een of andere manier is dat prettig, bekende dingen doen in een onbekende omgeving. Dezelfde route rijden, fruit halen bij dezelfde fruitstal. Dat vind ik het mooie van reizen: een evenwicht vinden tussen het genieten van de vrijheid van elke dag iets anders, en het genieten van herkenbare dingen en regelmaat.

In ons ontbijtcafeetje worden we elk ochtend door dezelfde jongen begroet en bestellen we iets bij hem uit het eenvoudige menu. Een Chai en een klein gerechtje met geweldige sausjes of een simpel maar heerlijk bordje rijst met curry. Ondanks het eenvoudige menu zit het café elke ochtend stampvol. En terecht, want het is fantastisch eten. Culinair India is een genot en even wonderlijk en kleurrijk als de Indiërs zelf.

En Indiaas eten verveelt nooit (hoewel ik sommige mensen om redenen die ik nooit zal begrijpen weleens het tegendeel hoor beweren). Elke dag het vooruitzicht Indiaas te gaan eten, je zal er maar mee gestraft worden. Voor ons is het in ieder geval nooit genoeg. Een Thali bijvoorbeeld, een gerecht van rijst, brood, verschillende curries en bijgerechten, geserveerd op zilveren schaal of een bananenblad. Of een Masala Dosa, onze favoriet. Dat is een soort dunne opgerolde pannenkoek met een gekruid mengsel van aardappel en ui er in.

Reizen en eten gaan geweldig samen. Misschien is proeven wel het ultieme reizen. Want er gaat niets boven aankomen in een wereld die je niet kent, een onbekend lokaal restaurant binnenlopen en je te laten verrassen door het lokale eten. Zeker in India, waar elke streek zijn eigen specialiteiten heeft. Tijdens onze reis door het zuiden hebben we er heel wat geprobeerd. Er zijn er eigenlijk teveel om op te noemen.

In Kerala zaten we meestal in homestays (echt dé manier om culinair te reizen) waar de moeder of grootmoeder des huizes vroeg in de ochtend Puttu, Idly, Sambar, Dosa, Idiyappam en allerlei chutneys voor ons bereidde. Elke keer anders, maar bijna altijd geweldig lekker. Dan de deur uit voor een zelfbedachte excursie en op tijd weer terug voor een lunch met Chapattis, Parathas, Fish curry, Vegetable stew of andere gerechten waarvan ik de naam alweer vergeten ben.

Maar begrijp me niet verkeerd: (culinair) reizen in India is niet alleen maar hosanna. India is een land van extremen en je moet wel ergens tegen kunnen. Het land is vol van alles en gaat letterlijk en figuurlijk onder je huid zitten. Veel mensen vinden het er te druk en te vies en je moet dan ook opletten waar je eet, zeker als je geen sterke maag hebt. Toch, als je zeker weet dat het vers gemaakt is en je geen water uit de kraan krijgt, kun je de kleinste lokale restaurantjes proberen. Overal vind je eten om je vingers bij af te likken. Wel eerst even je handen goed wassen, natuurlijk…

Ik zie daarom wel een beetje op tegen die keurige meergranenboterham met oude kaas als we straks weer in Nederland zijn. Weer snel terug naar India dan. Naar het noorden bijvoorbeeld, Dehli, Kashmir en Jammu, de Himalaya, waar het eten ook al even geweldig schijnt als het landschap, de cultuur en de mensen. Zo lang we hier nog zijn, genieten we nog even. Ja, morgenochtend maar weer een Masala Dosa!

Deze blog verscheen eerder op De Aziatische Tijger

De kloof en het kippenhok

Niet lang voordat ik naar India ging, las ik het boek The White Tiger, dat het land voor me tot leven wekte nog voordat ik er ook maar een stap had gezet. In een paar honderd meeslepende pagina’s ontvouwt zich de wonderlijke levensgeschiedenis van de arme plattelandsjongen Balram Halwai, die als privéchauffeur –maar eigenlijk huisslaaf – in de grote stad belandt bij de rijke Mr. Ashok. Het is een tragikomisch en intrigerend boek waarin Aravind Adiga een vlijmscherp beeld schetst van de verhoudingen in het snel globaliserende India.

Eenmaal in India moest ik direct aan Balram denken toen ik Gogan ontmoette, een kleine, zachtaardige jongen die overdag alles regelde in het hotel in Chennai waar we de eerste nachten sliepen. Het was bloedheet, 42 graden overdag en tegen de 35 ’s nachts, en terwijl wij in een door airconditioning verkoelde kamer sliepen, lag Gogan in de receptie op de grond onder een fan, voer voor de vele muggen die er rondhingen.

Ik sprak af en toe met hem en kwam zo wat te weten over zijn leven. Het leek wel wat op dat van Balram. Ook hij had zijn familie achtergelaten om werk te zoeken in de grote stad. Maar ook hij was in feite huisslaaf geworden: naast zijn werk in het hotel moest hij 24 uur per dag ter beschikking staan voor zijn baas en diens familie. Zijn situatie wekte direct onze medelijden en verbazing, maar toen we later reizend door India nog talloze andere Balrams ontmoetten, beseften we dat dit hier niets vreemds is. Iets wat ik eigenlijk ook al wel uit The White Tiger wist.

Het gapend gat tussen rijk en arm is hier namelijk een dagelijkse realiteit. De Indiase economie groeit al jarenlang met 8-10 % per jaar, maar de vruchten van de groei worden vooral geplukt door de rijken en de stadse middenklasse: de 10% rijksten verdienen maar liefst 33% van het nationaal inkomen.

Aan de onderklasse van honderden miljoenen Indiërs gaat de economische voorspoed grotendeels voorbij. Want ondanks de groei moet nog altijd bijna driekwart van de bevolking (en dat zijn meer dan 800 miljoen mensen) rondkomen van minder dan 2 dollar per dag. Een kwart leeft zelfs onder de door de overheid getrokken armoedegrens van 0.40 dollar per dag.

Het grootste deel van de arme, onderdrukte bevolking leeft op het platteland, of “The Darkness”, zoals Aravind Adiga het in The White Tiger noemt. Ondanks dat het kastesysteem officieel is afgeschaft, bepalen traditie en kaste daar nog steeds wat je kunt bereiken het leven. Balram Halwai is de uitzondering die de regel bevestigt. De Halwais zijn van oudsher “sweetmakers”: ze maken zoetigheden en snacks. Balram breekt met die traditie, verlaat zijn familie en zijn baan in het theehuis om chauffeur te worden in de grote stad en het te maken in “The Light”.

Maar de meeste Balrams nemen zonder morren de plaats in die de maatschappij, waar de onderdrukkers de dienst uit maken, hen toebedeeld. Zo is Gogan al jaren loopjongen, of huisslaaf, en dat zal hij misschien wel altijd blijven want de kloof lijkt niet te overbruggen. Toch is het een raadsel waarom de onderdrukte onderklasse haar lot zo lijdzaam en zonder morren ondergaat, terwijl de machthebbende en onderdrukkende minderheid hun gang gaat en in alsmaar groeiende weelde leeft.

De onderdrukkers hebben in India weinig te vrezen, omdat de onderdrukten hun plaats kennen. Hun serviliteit houdt hen binnen “The Rooster Coop”, zoals Aravind Adiga het noemt; een kippenhok waaruit niemand durft ontsnappen. Sterker nog: als je iemand in het kippenhok de sleutel van zijn emancipatie geeft, zo zegt hij, dan gooit hij die gewoon naar je terug. Aan de kolossale ongelijkheid tussen de sociale klassen in India zal dus niet snel iets veranderen.

Deze blog verscheen eerder op De Aziatische Tijger