IndoDutchPalace

Koloniale sporen in India: Fort Cochin

Het Nederlands kolonialisme liet niet alleen in Indonesië, maar ook op andere plekken in de wereld zijn sporen na. Eerder vond ik Indische sporen in Zuid-Afrika en schreef ik over verrassende parallellen tussen de koloniale geschiedenis van Sri Lanka en Indonesië. Deze keer ga ik, op reis door het bijzonder mooie zuiden van India, op zoek naar erfstukken uit de Hollandse koloniale nalatenschap in Kochi.

Naast een overweldigende cultuur, duizelingwekkend mooie oude architectuur en goddelijk eten, stroomt India over van koloniaal erfgoed. Vooral uit de Britse tijd natuurlijk, maar ook uit de tijd daarvoor. In Fort Cochin, een wijk in de stad Kochi in Kerala, is het oudste koloniale erfgoed van India te vinden. Vóór de Engelsen waren het de Arabieren en de Chinezen die hier hun stempel drukten en de Portugezen en Hollanders die er – meer kwaadschiks dan goedschiks – handel kwamen drijven in vooral specerijen. Door het erfgoed uit al die windstreken is Fort Cochin een fascinerende curry van invloeden.

Het resterende koloniale erfgoed kraakt onder het gewicht van het genadeloze klimaat. Door de extreem hoge luchtvochtigheid zijn de muren van de meeste gebouwen sponzig en bedekt onder een laag mos. Er zijn oude statige huizen, waarvan alleen de gevel overeind staat, vervallen kerkjes met overgroeide begraafplaatsen en tochtige pakhuizen met namen uit lang vervlogen tijden. Maar ook al is de tijd dat de Portugezen, Hollanders en Engelsen hier heersten allang voorbij, de gebouwen ademen van onder het mosgroen nog steeds hun koloniale grandeur uit.

De bekendste Hollandse sporen zijn The Dutch Cemetery en The Indo-Dutch Palace. Als eerste ga ik langs het kerkhof. Om het te kunnen bezoeken moet je de sleutel vragen bij de beheerders van de St. Francis Church, iets verderop. Als de norse beheerder me het terrein op heeft gelaten speur ik langs tientallen overwoekerde tombes, maar of er inderdaad alleen maar Nederlanders liggen kan ik niet zien. De naamstenen liggen in St. Francis.

Terug naar de kerk dus, op zichzelf ook een mooi voorbeeld van koloniale grandeur. Het is de oudste Europese kerk in India en werd in 1503 door de Portugezen gebouwd als katholieke kerk. Toen de protestantse Hollanders in 1653 de macht overnamen sloopten ze gelijk maar alle katholieke kerken in Cochin. Behalve St. Francis Church, die werd tot een protestantse kerk omgedoopt.

Bij de ingang staan de naamstenen van de tombes van de Dutch Cemetery, de namen nog maar net leesbaar. Op de vloer van de kerk liggen ook nog een aantal grafstenen, waaronder een met de naam van de bekendste zeevaarder van Portugal: Vasco da Gama. Hij stierf in 1524 in Cochin aan een ziekte en werd hier begraven. Maar hij ligt er al lang niet meer. Na een paar jaar werd hij naar Portugal gebracht.

De volgende ochtend ga ik al vroeg op pad naar Matancherry, de oude specerijenwijk. In deze wijk staat het Matancherry palace, beter bekend als The Indo-Dutch palace. Net na zonsopgang heeft Fort Cochin het decor van een spookstad. Maar even later bruist het met leven als de kleurrijke bevolking aan de dag begint. Slagers hangen grote hompen vlees aan roestige haken en fruitverkopers stapelen hun waar in krakkemikkige houten stalletjes. Ook zie ik tapijtknopers, automonteurs, kokosnoot-verkopers, bakkers, schroothoutverkopers en ga zo maar door.

De weg loopt via Bazaar Road. Op deze smalle, drukke straat staan oude, vervallen warenhuizen die aan de achterkant aan het water grenzen. Aan de voorkant lopen mannen in en uit oude om vrachtwagens en houten karren in- en uit te laden met juten zakken vol specerijen. Zo gaat dat hier al eeuwenlang. Vanaf de oude stenen kade, achter een van de oude pakhuizen, is het alsof er elk moment een houten zeilschip kan aanmeren vol uitgemergelde Europese zeelui met scheurbuik.

Het Indo Dutch Palace is helaas geen megalomaan paleis van een oude verdwaalde Indo, maar een oud en qua afmeting vrij bescheiden paleis van de Maharaja van Kochin. Als daad van goede wil werd het paleis in 1663 door de Hollandse kolonisten gerenoveerd en verfraaid. Vandaar de naam. Het is nu een museum en de uitstekende tentoonstelling over de turbulente relatie van het vorstenhuis van Kochi met achtereenvolgens de Portugese, Hollandse en Britse overheersers is een bezoek meer dan waard.

En dat geldt voor heel Fort Cochin. Hoewel elke riksjasrijder wil je wel in een dag langs alle bekende plekken rijden, is het Fort een plek waar je het beste te voet en zonder kaart in kan verdwalen om je dagenlang te vergapen aan de koloniale erfstukken die hier letterlijk voor het oprapen liggen. En voor de speurneuzen onder ons: in het fort zijn ook nog allerlei koloniale sporen verborgen, zoals bijna verweerde VOC-wapens op groen bemoste muren. De Hollanders Waren Hier. Dat is zeker.

De wereld draait door

We leven steeds ongezonder, worden steeds dikker en hebben meer last van chronische stress. Die ongezonde levensstijl leek vooral een westers probleem, maar is inmiddels volop overgeslagen naar de niet-westerse wereld, zoals India en China. En daar groeien de problemen op dit moment dan ook sneller.

Datzelfde geldt voor onze psychische gezondheid. Wereldwijd zijn er steeds meer mensen met psychische problemen. Volgens de Wereld Gezondheid Organisatie zijn dat er naar schatting 450 miljoen, waarvan het merendeel in niet-westerse landen.

Ook in Nederland groeit het aantal mensen met psychische problemen. Recente cijfers geven aan dat zo’n 18 procent van de Nederlanders tussen de 18 en 64 jaar lijdt aan een depressie, een angststoornis of andere psychische aandoening. En naar schatting 40 procent van de Nederlandse bevolking zal ooit in zijn leven last hebben van een psychische stoornis.

Harde cijfers, maar toch is er reden om er met een gezonde kritische blik naar te kijken. Datgene wat als psychisch ongezond wordt beschouwd, is namelijk geen onveranderlijk feit. Het is een opvatting, een oordeel, die onderhevig is aan allerlei invloeden en belangen.

Met de vijfde editie van de Diagnostical Statistical Manual (de DSM-5), het meest gebruikte handboek voor de classificatie van psychische stoornissen, op komst, is in de wereld van de psychiatrie en psychologie een oude discussie weer opgelaaid: wordt gewone levensproblematiek niet te veel en te vaak als psychisch ongezond bestempeld?

Onder andere de gerenommeerde British Psychological Society vindt dat de nieuwe DSM-5 de drempel voor psychische ongezondheid opnieuw naar beneden bijstelt en maakt zich grote zorgen over de psychiatrisering en medicalisering van gewone levensproblemen, zoals drukke kinderen die steeds vaker het label ADHD-er krijgen.

En die vrees is niet ongegrond: zoals bekend zijn de psychiatrie en farmaceutische industrie sterk met elkaar verweven geraakt en hun belangen diep verstrengeld. Farmaceutische bedrijven zijn bijvoorbeeld meestal de grootste sponsors van psychiatrische beroepsverenigingen en onderzoek naar de werkzaamheid van nieuwe medicijnen is vaak bevooroordeeld.

Ook in het geval van de APA, de organisatie die de DSM, het handboek voor psychische stoornissen, samenstelt, is de belangenverstrengeling overduidelijk. Niet al te lang geleden werd aangetoond dat meer dan de helft van de experts die aan de vorige twee editie van het handboek meewerkten, een of meer financiële banden had met de farmaceutische industrie. Nieuw onderzoek laat zien dat dit voor de DMS-5 zelfs bijna 70 procent is. Kortom, degenen die bepalen wat als psychisch ongezond wordt beschouwd, zijn in de verste verte geen onafhankelijke partij.

Er valt over de precieze gevolgen van zulke belangenverstrengeling lang te discussiëren, maar het lijkt er sterk op dat het farmaceutische belang van ‘meer pillen verkopen’, maar al te gemakkelijk zijn weg vindt naar het bureau van de huisarts, psychiater, en ook de psycholoog.

In de westerse wereld heeft de farmaceutische industrie inmiddels ook een hele stevige voet aan de grond: 1 op de 5 volwassenen in Amerika slikt inmiddels psychiatrische medicijnen, en misschien nog wel verontrustender: ook steeds meer kinderen en tieners slikken pillen. En ook bij ons gaat het die kant op. Zo worden er in Nederland steeds meer antidepressiva en medicijnen voor ADHD gebruikt. De werkzaamheid van veel medicatie is echter lang niet altijd onweerlegbaar aangetoond, en bovendien zijn er vaak grote gezondheidsrisico’s.

Natuurlijk is er psychische problematiek waarbij medicatie soms de enige uitweg is en zijn er veel mensen wel degelijk gebaat bij psychofarmaca. Maar er is iets mis met het soort psychiatrisch imperialisme dat gewone levensproblemen steeds eerder ongezond verklaard, en de wereld probeert te veroveren met het idee dat voor de meeste psychische problemen misschien wel een pilletje is.

Tegen zo’n eendimensionale beeld van psychische gezondheid moet dan ook, vooral uit de hoek van de psychologie, fel worden gestreden. Psychologen weten namelijk dat onze psyche complex en kwetsbaar is, en dat psychische gezondheid niet gewoon simpel verkrijgbaar is bij de drogist of psychiater. Veel mensen kunnen uit de problemen komen met voldoende hulp en steun uit de omgeving en voldoende aandacht en tijd. Maar zoals iedereen wel weet, ook dat is niet te koop.

Deze blog werd eerder gepubliceerd op Frontaal Naakt

Kunst als schaken: Ai Wei Wei, Never Sorry

De documentaire Ai Wei Wei: Never Sorry laat het bijzondere leven en werk zien van de bekendste Chinese kunstenaar van het laatste decennium. Of is hij eigenlijk wel een kunstenaar? Met een opgestoken middelvinger spot hij openlijk met het regime in zijn land, en vecht hij onvermoeibaar voor meer gerechtigheid, vrijheid en sociale gelijkheid. Ai Wei Wei is vooral een politiek activist.

Het is een eigenaardige man, dat wel. Een moedige clown die met zijn grote en soms vrij bizarre projecten enorme internationale aandacht op zich weet te vestigen. En die daarmee keer op keer het Chinese regime in verlegenheid brengt. Een beroepsprovocateur die zelf altijd op zijn hoede is. Want volgens de meester zelf is kunst en activisme in zijn geval het best te vergelijken met schaken. Zijn zetten zijn onomkeerbaar en zijn tegenstander kan elk moment toeslaan.

Als kunstenaar en ontwerper verwierf Ai Wei Wei internationale bekendheid toen hij de Olympische Spelen van 2008 in Peking boycotte. Hij werd in een klap de grootste provocateur van het oppermachtige regime in China. Hij had immers meegewerkt aan het ontwerpen van the birds nest stadium; de grootste blikvanger van de spelen en sprak zich nu openlijk uit tegen de spelen.

Zijn boycot sloeg in als een bom die een grootschalige discussie over mensenrechten in China ontvlamde. Sindsdien voert hij via zijn kunstprojecten en social media een felle, en openlijke strijd tegen het regime in zijn land. Na een aardbeving in China waarbij veel ondeugdelijk gebouwde scholen instortten, bereikte die strijd een ongekende felheid. Ai Wei Wei en een team vrijwilligers verzamelden de namen van duizenden omgekomen kinderen. Namen waarvan de Chinese regering niet wilde dat ze naar buiten zouden komen.

Het is dit soort activisme wat zijn werk kenmerkt. Want voor Ai Wei Wei is absolute transparantie noodzakelijk om veranderingen te krijgen in China. In de documentaire zien we hem alles wat hij doet op foto of film vastleggen en zijn boodschappen zo snel als mogelijk de wereld in sturen.

Dagelijks brengt hij uren door op internet, maar door de staatscensuur bereikt die boodschap in eigen land nog maar een beperkte groep mensen. Vooral jongeren, die gebruik maken van een aantal in China wel toegestane social media.

Hoe onbekend hij nog lijkt in China, zo bekend is hij daarbuiten. Zijn kunstprojecten halen de laatste jaren alle grote musea en exposities over de hele wereld. En daarmee komen de meeste van zijn provocaties op de voorpagina’s van veel internationale kranten. Ai Wei Wei’s boodschap klink steeds luider en duidelijker.

Op het eind van de film hinten de makers erop dat die boodschap ook in China steeds verder begint door te dringen. Als we hem ergens bij een straatstalletje zien eten, komen tientallen mensen bij hem zitten, waarmee ze zich openlijk solidair verklaren aan zijn strijd tegen het regime, de aangesnelde staatspolitie ten spijt.

Ook zien we hoe mensen geld onder de deur van zijn huis doorschuiven als steun bij het betalen van de miljoenenboete die het regime hem heeft opgelegd, in een poging hem financieel te ruïneren.

Maar we zien ook hoe hij constant in de gaten wordt gehouden, hoe hij wordt tegengewerkt en vorig jaar plotseling verdween en bijna 3 maanden op een geheime locatie wordt vastgehouden.

Hij komt vrij, maar geeft zijn strijd niet op. En wat er ook gebeurt, Ai Wei Wei lijkt geen spijt te hebben. Nooit. Hij blijft zijn boodschap luid en duidelijk verkondigen voor iedereen die het maar wil en kán horen. En als we de makers van de documentairemakers mogen geloven, zijn dat ook in China steeds meer mensen.

Kijk de boeiende documentaire en oordeel zelf. Surf voor meer info naar de website van de documentaire: www.aiweiweineversorry.com

Weerzien met Lady Penh

Na tien jaar ben ik terug in Phnom Penh, de hoofdstad van Cambodja. De eerste keer kwam ik hier als back-packer om de wereld te ontdekken. Nu ben ik er om verhalen te schrijven. Tien jaar is een lange tijd, maar op het eerste gezicht lijkt er niet veel veranderd in de stad van Lady Penh, de mythische vrouwfiguur die, zo wil de legende, aan de oevers van de Mekongrivier vier gouden Boeddhabeelden vond en op een heuvel (= phnom) een tempel bouwde.

Door de brede avenues met palmbomen en de mix van noedels, verse kokosnoot en baguettes, is de stad een kruising tussen een Aziatische metropool en een Franse provinciestad. Op straat heerst een milde chaos, maar is de sfeer nog steeds even gemoedelijk. Al is de volumeknop wel een stukje verder opgedraaid: er zijn meer mensen en er is meer verkeer.

Bedelaars en gelukszoekers

Pas later merk ik grotere verschillen op met tien jaar geleden. Tussen de tuk-tuks en fietstaxi’s rijden nu ook dure Porsches en aan de skyline van de stad zijn grote wolkenkrabbers verschenen. Er zijn tientallen luxe boetiekjes waar de Cambodjaanse nouveau riche haar knisperende dollars kwijt kan, maar erbuiten lopen nog dezelfde bedelaars en gelukszoekers die van een paar dollar per dag moeten zien rond te komen. Arm en rijk zijn nog inniger met elkaar verstrengeld dan voorheen.

Het grote geld heeft zijn intrede gedaan, maar zoals bijna overal profiteert alleen een kleine, stadse elite daarvan. Die concentreert zich onder meer in de kringen rond president Hun Sen en zijn corrupte vrienden. Hun Sen is al jaren de grote man in Cambodja. Helemaal nu ‘de vader van de natie’ en oud-koning Sihanouk dood is, en zijn zoon als nieuwe koning een puur ceremoniële functie heeft.

Hij heeft zijn zaakjes goed voor elkaar. Al ruim twee decennia de “democratisch” gekozen leider van het land en de oppositie is verbannen, verdwenen of monddood gemaakt. Gestaag werkt hij aan een alsmaar groeiende reputatie als de nieuwe vader van de natie, met behulp van de zes staatszenders die vooral propaganda uitzenden over de goede daden van hem en zijn familie.

Gedwongen prostitutie

Een andere grote verandering is de enorme groei van de toeristenindustrie. Die is de afgelopen jaren gestegen van amper een miljoen toeristen in 2005 naar bijna 3 miljoen dit jaar, waarvan de meesten alleen Angkor Wat, Siem Reap en Phnom Penh bezoeken. De oude binnenstad is in een grote toeristenzone veranderd met overal zonnebrillenwinkels, internetcafés en pizzatenten. En tientallen bars met schreeuwerige neonlichten, waarvan sommigen bijna 24 uur per dag open zijn.

Het schrijnendst in Cambodja zijn de kinderprostitutie en het kindermisbruik. Met de toeristenindustrie is ook het sekstoerisme gegroeid en hierdoor is gedwongen prostitutie, mensenhandel en misbruik van kinderen een steeds groter probleem. Ronselaars zijn met name actief in plattelandsgebieden, waarvandaan meisjes, maar soms ook jongens vaak al op schrikbarend jonge leeftijd in de seksindustrie van Phnom Penh, Siem Reap of andere plaatsen terechtkomen.

Voor een verhaal dat ik hierover schrijf, interview ik Chin Chanveasna, de directeur van ECPAT, een lokale organisatie die campagnes voert tegen kindermisbruik in de toeristensector van Cambodja en toevallig deze week werd genomineerd voor een Nederlandse prijs . Vooralsnog is sekstoerisme iets waar alleen bij maatschappelijke organisaties serieuze aandacht voor is. Hoewel betrouwbare cijfers ontbreken, schat hij in dat er in totaal zo’n honderdduizend Cambodjanen in de seksindustrie actief zijn, waarvan zo’n twintigduizend kinderen onder de 18.

Kwetsbaarste groep

Vooral voor jonge kinderen is er vaak geen weg meer terug. Ze gaan verder de prostitutie in, en eindigen als ze geluk hebben in een go-go bar of massagesalon in de stad. Doordat kindermisbruik lang onzichtbaar blijft en de overheid er nauwelijks nog iets aan doet, heeft deze aller kwetsbaarste groep bij de campagnes van ECPAT dan ook de absolute prioriteit.

Van idealisme wil Chin Chanveasna echter niets weten. “We proberen het leven van zoveel mogelijk kinderen te redden en hun het recht om gewoon kind te zijn terug te geven. De wereld verbeteren is niet ons doel”. Na het gesprek pak ik een tuk-tuk terug naar mijn hotel in het oude centrum. We rijden langs verschillende massagesalons en bars. Voor even zijn de neonlichten uit en de deuren dicht.

Deze blog verscheen eerder op Frontaal Naakt

IMG_4441

Op missie in Flores

Indonesië is een land waar ik maar geen genoeg van krijg. Het eten, de georganiseerde chaos op straat, de overweldigende natuur. Het land zit in mijn bloed, ik kom er vaak en wil er steeds weer naar terug. Deze keer ben ik er in opdracht voor een reismagazine. Doel is om een aantrekkelijk verhaal te schrijven over de lokale cultuur en de opkomst van het toerisme op Flores, een van de kleine Sunda eilanden in het oosten van Indonesië.

Ik ben er een dag of tien en zoals ik van tevoren al wist, is dat veel te kort. Maar lang genoeg om een indruk te krijgen van het unieke karakter. Het smalle en langgerekte eiland is omringd met tropische zeeën vol koraal. En er is ruimte en rust: Flores heeft talloze verlaten stranden en buiten de steden en dorpen kom je niet snel iemand tegen.

Katholieken en wilden

In het binnenland wonen verschillende stammen, elk met hun eigen tradities en ceremonies. In traditionele dorpen op de flanken van een vulkaan staan houten huizen met rieten daken en stenen bouwsels om de voorouders te eren. Ook kom je regelmatig een kerk of klooster tegen. Sommige groots en pontificaal, andere klein en verstopt onder palmbomen. Want het grootste deel van de bevolking van Flores is katholiek. Omdat je geloof in Indonesië grotendeels je identiteit bepaalt, is religie voor de meesten een way of life. Op zondagochtend is er drie keer een dienst en zitten de kerken vol.

Uiteraard komt het katholicisme (zoals alle goede dingen nietwaar?) uit Europa. Begin 16e eeuw namen de Portugezen het mee naar Flores, en voerden ze schepen vol kostbaar sandaalhout en specerijen terug naar Portugal. Het land zat vol wilden, primitieve heidenen die natuurgoden aanbaden. Dus Dominicaanse priesters kregen de door god gegeven taak de bevolking te bekeren, en deden dat dan ook driftig.

De VOC-mentaliteit

In de 17e eeuw raakte de VOC geïnteresseerd in de handel in Flores en vochten de Portugezen en Hollanders er een lange tijd strijd uit. Uiteindelijk kochten de Nederlanders in 1859 de laatste Portugese rechten op Flores af, en werd het eiland een stukje Holland in de tropen. Onderdeel van de deal was dat alleen katholieke missionarissen op het eiland zending mochten bedrijven. Immers, er waren nog zat barbaarse inlanders die bekeerd moesten worden!

Daarop trokken Nederlandse Jezuïeten gretig naar Flores om de rest van de bevolking ‘het enige ware geloof’ te brengen. Iedereen moest op zondag braaf naar de kerk om zijn zonden te belijden, en ondertussen werd het eiland leeggeroofd. Het moet gezegd, de katholiek missie was uiterst succesvol op Flores en nog altijd is zo’n 85 procent van de bevolking katholiek. Maar men hield ook vast aan de animistische tradities. Paasprocessies en oeroude ceremonies waarbij men dierlijke offers maakt om voorouders te eren, gaan er nog steeds hand en hand.

Lang leve het toerisme

Tegenwoordig is Flores een van de armste gebieden van Indonesië. De economie draait voornamelijk op landbouw en visserij, maar sinds enkele jaren neemt het toerisme een grote vlucht. Voor de kust van West-Flores is het oogverblindend mooie Komodo National Park een trekpleister, vooral bekend van de Komodovaraan. Maar de mooiste attracties zijn onderwater, want dit is een van de mooiste duikgebieden van Indonesië. De andere grote trekpleister vind je op Midden-Flores, de Kelimutu. Een vulkaan met drie verschillend gekleurde kratermeren.

Zoals op veel plekken, betekent het groeiende toerisme voor veel mensen, toerist en lokaal, alleen maar iets positiefs. Het levert geld op en dat betekent vooruitgang. Daarom is iedereen trots om iets van Flores’ rijkdommen te laten zien. Ik ben overal welkom, krijg alle informatie die ik nodig heb en ik mag van iedereen een foto maken. Het zal een mooi artikel worden, want een reis naar Flores kan ik iedereen aanraden.

Maar er zijn ook nadelen die je niet meteen ziet: bezienswaardigheden vercommercialiseren in rap tempo en op sommige plaatsen wordt meer in toerisme geïnvesteerd dan in scholing of gezondheidszorg. De parallel met de katholieke missie is duidelijk. Het opkomende toerisme lijkt een louter hoopvolle boodschap te brengen, maar dat het niet zaligmakend is, wordt er door niemand bij gezegd.

Deze blog verscheen eerder op Frontaal Naakt

WomenInWakomenge

Flores: Island of Traditions and Ceremonies

The island of Flores is one of Indonesia’s emerging travel destinations. With Lombok’s international airport up and running, and a number of airlines offering regular flights to the Lesser Sunda Islands, the island of Flores has become easily accessible. It has many appealing attractions, active volcanoes and unique wildlife, but is also a place of unique local traditions. For Latitudes, Ed Caffin set out to explore this fascinating island.

“Flores is my island, and Ngada is my homeland. I am very proud to show you around”, says Johannes Berchmans with a gentle voice, smiling widely. What you will see the next few days”, he says, “is some of the best that Flores has to offer.”

From Bajawa, a small bus takes us through the Ngada countryside. Johannes, short and sturdy, takes a seat in front and grabs a shiny microphone. His colleagues, driver Alfred and ‘tour manager’ Emil, nod in turn as he continues his introduction. As the bus starts crawling up and down the narrow roads through the Bajawa highlands to the south, Johannes tells us all we need to know about traditional and contemporary Ngada lifestyle and culture, and more.

The Ngada people are a tribe that inhabit part of Flores’ south coast and the scenic highland area around Bajawa, the small capital of Ngada district. “All Ngada people used to live in small villages,” he explains. “For them, daily life revolved around farming and many cultural traditions and ceremonies. In my village, we still lead quite a traditional lifestyle, similar to that of earlier generations. But since recent years, we also have access to modern things, like cell phones and Internet”.

I gaze outside the window. We pass through the base of the impressive Mount Inerie. The beautiful green landscape is dotted with small villages. While Johannes greets the local people we pass, I enjoy the spectacular scenery of the rugged shaped slopes of the more than 2200 metres high, pyramid-shaped volcano.

After some time, Johannes points at a woman and two little children on the right side of the road. “There are my wife and two little daughters!” Johannes cries. They smile proudly as the bus full with waving tourists approaches. On the other side, Mount Inerie looms over the family’s farmlands.

After a visit to the village, a scenic photo stop and some fruit from the market, we are on our way again. Next stop is Bena, a traditional village increasingly popular among tourists. Here, life still is organized around traditions and clan rules. Ancestors are honoured and offerings are made on beautifully constructed ceremonial bases in the village centre.

Although Ngada people originally only held animist beliefs, nowadays most of them are Roman Catholics, like Johannes. His was named after a 17th century Catholic saint whose name also features the Catholic seminary St. Johannes Berchmans in nearby Todabelu, Mataloko. Early in the 20th century Dutch Catholic missionaries built this seminary, and started working among the Ngada population. Most Ngada are Catholic now, but at the same time hold on to their local culture and beliefs.

Through the instantly pouring rain we reach Bena, built against the flank of Mount Inerie. But as soon as we come to a halt, the rain stops. We are escorted from the bus up to a ridge at the entrance of the village. On the ridge, two rows of houses are lined up, facing each other. They’re all made from wood and topped with high thatched roofs.

In the spacing between them there are intricately constructed miniature shaped houses, built to worship the ancestors. Also, there are graves and megalithic structures. We walk all the way up to a large stone plateau at the outer ridge of the village. From high up the flanks of the mountain, rainclouds slowly tumble down towards the village. When the first warm raindrops fall, Johannes hurries us back to the bus and we are off for diner in Bajawa-town.

The next day, our bus leaves early. Driver Alfred takes us to Wakomenge village, a few kilometres from Bajawa. This traditional village is set beautifully against the backdrop of a dazzling mountain peak. Little children play between the memorial structures of their ancestors, while a group of older children and adults prepare for a ceremonial dance.

The group is dressed in black and yellow traditional clothes and carry wooden artifacts and musical instrument made of bamboo. When the oldest man of the group starts singing, the others create a circle around him, and begin to dance simultaneously to the rhythm of his songs. Together they perform a number of exceptional ritual dances about life and death, joy and sorrow.

After this captivating ceremony, we drive further eastward towards Ende, past Wogo and through the neighbouring district of Ngakeo. A few hours later, the highway reaches the southern coast of Flores at Nangoro village.

We make a quick stop at Nangapanda or Blue stone beach, where the warm tropical waters offer a welcome refreshment. As we swim, locals collect blue stones that are scattered around the beach. Once collected, they will sell them to local merchants, who in turn export them to traders on Bali and Java. From there, they make their way to boutiques and home ware shops.

After some time, Emil checks his watch and explains that a certain spot on the coastal road to Ende offers a stunning sunset we shouldn’t miss. “We will leave in another half an hour.” I sit back and relax and for a while, I quietly look out over the Savu Sea and Ende Island.

“The bus will leave in a few minutes”, a gentle voice behind me says suddenly. I get up and hurdle up the white sand and blue stone beach, back to the others. Silently, I make a promise to myself: I will come back to Flores soon. As if he heard me, Johannes stops besides me. “I think you like Flores!” he says, again showing his huge smile. I just smile back.

Dit artikel verscheen eerder op Latitudes

MG_8997

Warme regen, rode aarde

Een lange versie van dit verhaal verscheen als reisreportage in AD Reiswereld met als titel “Leven langs de Mekong”.

Het zware geluid van de regen roffelt op het golfplaten dak van het restaurant. Het is een van de laatste dagen van de moesson. Buiten plonzen dikke druppels neer in grote plassen die in mum van tijd aan de kant van de weg zijn ontstaan. Binnen staan mensen te schuilen en spelen een paar kleine kinderen met een dominospel op een houten bed zonder matras, waarop ook een man ligt te slapen.

Achterin staan twee kleine vrouwen in een geïmproviseerde keuken te koken. “Neem wat te eten!”, zegt een van hen. Een scherpe etensgeur verzamelt zich onder het dak. De Cambodjaanse keuken is verwant aan die van de buurlanden, maar heeft zijn eigen specialiteiten, zoals ahmok, het nationale gerecht van Cambodja: vis in een pittige marinade van kokosmelk, ronde pepers, limoen en citroengras. Als de vrouwen even later het eten in witte, geëmailleerde schalen serveren, vult iedereen een bordje. Ondertussen spoelt de warme regen de straten van Kampong Cham schoon van stof en vuil.

In het oude centrum, gelegen aan de westelijke oever van de rivier, staat hier en daar een vervallen koloniaal huis uit de tijd dat de Fransen het hier nog Indochina noemden. Aan de lange boulevard langs het water staan op een verlaten veldje een paar verlaten kermisattracties weg te roesten. Sinds 2001, toen hier de eerste brug over de Mekong werd aangelegd, is het slaperige provinciestadje de poort naar het oosten van Cambodja, een van de gebieden waar de komende jaren een flinke groei in het toerisme wordt verwacht.

De volgende ochtend zijn de straten weer opgedroogd. Precies op tijd stopt het taxibusje voor het hotel. Instappen! gebaart een jonge vrouw, die de chauffeur blijkt te zijn. Met twaalf mensen aan boord lijkt het voertuig toch echt al vol, maar dat is een vergissing. In totaal blijken er twintig mensen en twee baby’s in te passen. Plus een tiental stuks bagage. Want wie betaalt mag mee. De reis gaat naar Kratie, een paar honderd kilometer stroomopwaarts.

Volgens de brochure van de Mekong Discovery Trail is de noordoostelijke regio vanaf Kratie gemakkelijk te verkennen. Het bedrijf organiseert meerdaagse wandel- en fietstochten door de uitgestrekte natuur. En boottochten over de Mekong. Een andere attractie ligt in Kampi, op zo’n 15 kilometer ten noorden van Kratie. Hier kun je Irrawaddy-dolfijnen spotten, die hier met uitsterven wordt bedreigd.

De weg naar het oosten voert eerst over de brug van de Mekong naar de andere oever, vervolgens slingert hij zich door het platteland, de rivier steeds verder achter zich latend. De weg is nog niet geheel geasfalteerd, en in de regentijd moeilijk begaanbaar. Desondanks heeft de nieuwe weg de reistijd naar Kratie aanzienlijk verkort en daarmee het ‘verre oosten’ van Cambodja een stuk dichterbij gebracht.

De weg meandert verder door zeeën van rijstvelden met daarin eilandjes van palmbomen en bamboe. Langs de kant van de weg lopen vrouwen en mannen met een krama op hun hoofd: de kenmerkende geblokte sjaal die veel Cambodjanen dragen. Als de taxi af en toe een paar minuten stopt is tot genoegen van de meeste passagiers elke keer een andere lokale lekkernij te koop, zoals kleine gekruide schelpen of gefrituurde insecten met stukjes rode peper.

Langs de hele oever van de Mekong richting Kratie liggen kleine dorpsgemeenschappen, ingeklemd tussen het water en de akkers, waarop boeren de grond nog met behulp van een os omploegen. Er staan alleen houten huizen, gebouwd op palen, waaronder kippen en varkens in de modder scharrelen. Hoewel het land de afgelopen jaren een enorme ontwikkeling heeft doorgemaakt, lijkt het hier alsof de tijd stilstaat. Alleen de traag voorbij stromende rivier herinnert eraan dat niet alles hetzelfde blijft.

De grootste opkomende bestemming van Cambodja is het zuidwesten. In het gebied rondom de Cardamom mountains in de provincie Koh Kong liggen verschillende natuurparken met een van de laatste stukken tropisch regenwoud en mangrovebos in Zuidoost Azië. Vlak voor de kust liggen verschillende eilanden met kilometers verlaten strand. Koh Kong is goed bereikbaar, maar toch zagen de meeste toeristen dit gebied voorheen alleen maar op weg naar of vanaf de grens met Thailand. Sinds een paar jaar is dat aan het veranderen.

Volgens de ticketverkoper bij de Central Market in Phnom Penh duurt de rit naar Krong Koh Kong ongeveer vier uur. “Maar als de bus pech heeft, duurt het misschien een uurtje of twee extra”. Hij knikt in de richting van een oude, gammele touringcar. “Oude bussen begeven het soms”, legt hij uit, “maar overal is wel een monteur te vinden, dus wat er ook gebeurt, een bus komt hier altijd aan!”

Onderweg naar het zuidwesten verandert het landschap langzaam van karakter. Tussen velden vol suikerriet en bananenbomen verschijnt steeds roder gekleurde aarde, kenmerkend voor deze streek. Halverwege de rit stopt de bus al toeterend bij een restaurant op een kruispunt van twee snelwegen. Er is een klein dorp ontstaan vol handelaars en straatventers.

Vanaf de kant van de weg komen meisjes en jongens door het rode, opgewaaide stof naar de bus toegelopen. Ze dragen grote schalen met zakjes gesneden ananas en mango boven hun hoofd. De meeste kinderen zijn niet ouder dan een jaar of tien. Sinds het einde van de burgeroorlog, waarbij naar schatting een kwart van de bevolking omkwam, is er een ongekende geboorte explosie. In amper twintig jaar tijd is de populatie verdubbeld naar ruim 14 miljoen mensen en de helft van alle Cambodjanen is daardoor jonger dan 22 jaar. Omdat de bevolking op het platteland arm is en er grote gezinnen zijn, kunnen de meeste kinderen niet naar school en moeten ze werken.

Verderop ontstaat een lange rij voor een glazen loopkarretje waar een vrouw lange stengels suikerriet door een ijzeren pers duwt, terwijl een man aan een groot wiel draait. Het sap dat zich in een bakje heeft verzameld gaat in plastic bekers met blokjes ijs en een gekleurd rietje erin. Als iedereen geholpen is en weer is ingestapt, vervolgt de bus zijn weg richting het zuiden. Regelmatig klinkt er een vreemd geluid van onder uit de motor, maar de bus rijdt – zij het met horten en stoten – verder door het rood en groen gekleurde landschap. Wat er ook gebeurt, hij komt op zijn bestemming aan.

080313-IVR binnw.Cambodja.indd

Te Gast In Cambodja

Half mei verschijnt de nieuwe landenuitgave van Te Gast In Cambodja, waarvoor ik 3 lange reisreportages schreef. In het boekje staan in totaal 10 lange verhalen en reportages die je laten kennismaken met de belangrijkste en interessantste bestemmingen van Cambodja.

Zo schreef ik een reportage over Siem Reap, de toegangspoort tot Angkor Wat en een verhaal over nieuwe initiatieven op het terrein van ‘groen’ toerisme. Ander verhalen gaan over de betekenis van Angkor voor Cambodja, de smakelijke Khmer cuisine en de gruwelijkheden onder het Pol Pot-regime. Tot slot bevat het boekje beknopte reisinformatie en een aantal tips.

Lees hieronder de eerste alinea’s van het openingsverhaal “Rondrit door de Charming City” dat ik schreef over een rondrit door de hoofdstad Phnom Penh:

Met een schok komt de tuktuk in beweging. Het voertuig, een houten aanhangwagen die op een motor of brommer is gemonteerd, draait langzaam weg van het trottoir. De straten van Phnom Penh zijn na de stortregens van gisternacht weer helemaal opgedroogd en volgelopen met brommers, fietsen, fietstaxi’s, tuktuks en voetgangers. Langzaam loodst de chauffeur ons in tegengestelde richting een kruispunt op. Door de enorme ochtenddrukte lijkt een botsing nauwelijks te vermijden, maar we halen tot mijn opluchting veilig de overkant.

We hebben een route afgesproken langs de grootste bezienswaardigheden van de stad en de eerste bestemming is Wat Phnom, de bekendste tempel van Phnom Penh. Zodra we door de straten van de oude stad rijden, begint de chauffeur in de achteruitkijkspiegel met me te praten. Hij vertelt dat hij Ramon heet. Zijn eigenlijke naam is Tha Mon, maar door zijn werk met toeristen bleek Ramon een stuk handiger, legt hij uit. Hij lacht en manoeuvreert de tuktuk handig langs een groepje voetgangers dat een rood licht negeert.

Ondanks de verkeerschaos, heerst in het oude centrum een gemoedelijke sfeer. Groepjes schoolkinderen banen zich vrolijk kletsend een weg langs de talloze kleine straatstalletjes waar mensen koffie of verse kokosmelk drinken. Bedelaars en gelukszoekers hebben zich verschanst voor luxe winkels waar achter glas de Cambodjaanse nouveau riche winkelt.

Ondertussen vertelt Ramon dat hij in Kean Svay woont, een dorp in de provincie Kandal, zo’n veertig kilometer ten oosten van Phnom Penh. Het leven is er eenvoudig maar prettig, vindt hij, alleen is het moeilijk om een baan te vinden. Omdat hij in de stad meer kan verdienen, vertrok hij een paar jaar geleden hier heen. Met hulp van familie kocht Ramon zijn eigen tuktuk, die hij nu bijna heeft afbetaald. Als hij in Phnom Penh is, slaapt hij op een van de bankjes van het voertuig, vlakbij het hotel waar hij de meeste klanten heeft. Een paar keer per maand gaat hij terug naar zijn dorp, waar zijn vrouw en drie van zijn kinderen wonen. Zijn oudste zoon is motortaxichauffeur in de stad.

Na een minuut of tien parkeert Ramon in de schaduw van een enorme boom bij de ingang van Wat Phnom. Terwijl Ramon beneden blijft, klim ik de met beelden versierde toegangstrap op die naar de tempel leidt, bovenop een heuvel. Er steekt een licht briesje op en eenmaal boven heb ik uitzicht over een deel van de oude stad. In de verte stroomt het water van de Tonlé Sap rivier traag naar het zuiden.

In het centrale gedeelte van de tempel brengen verschillende mensen zwijgend een offer bij een groot, bronzen beeld van een zittende Boeddha. Aan de zijkant, tegen een van de prachtig beschilderde muren, staat een oude man met zijn ogen gesloten, nauwelijks hoorbaar steeds dezelfde zinnen te prevelen.

Meer lezen? Bekijk de demo.

kaart-Ruys-reis-300x183

Op de boot stappen

In mijn vroege jeugd raakte ik gefascineerd door de migrantengeschiedenis van mijn Indische familie. De verhalen die ik op verjaardagen hoorden en de vergeelde fotoboeken die ze hadden meegenomen, voedden mijn nieuwsgierigheid naar het land dat ze hadden verlaten.

Als zogenaamde repatrianten stapten mijn grootouders in 1950 vanuit Indonesië op de boot naar Nederland. Nederlands-Indië bestond niet meer, en het nieuwe land had hen weinig te bieden, dachten ze. Net als vele andere Indische Nederlanders dat deden in die tijd, besloten ze emigreren. Hoewel sommige vrienden en familie naar Amerika of Australië vertrokken, kozen zij voor Nederland.

Repatriëren werd dat toen genoemd; terugkeren naar een vaderland dat de meesten niet of nauwelijks kenden. Mijn oma was nog nooit in Nederland geweest. Mijn opa wel een keer, bijna twee decennia daarvoor, en blijkbaar had Holland geen verkeerde indruk op hem gemaakt.

Hartje winter stapten ze van de boot met drie kleine, bibberende kinderen. Mijn oma kende haar nieuwe thuis nog niet, maar wist meteen hoe om te gaan met de instanties: aan de balie van de woningvoorziening bleef ze net zo lang staan totdat ze een huis toegewezen kregen.  Zo wisten ze een contractpension, waar de meeste repatrianten in terecht kwamen, te ontlopen.

Mijn opa vond een baan. Het was ver onder zijn niveau, maar het was een baan. Ze waren vastbesloten zich goed mogelijk aan te passen en te slagen in Nederland. Dat lukte. Althans, hun kinderen kwamen goed terecht. Zelf bleven ze, ondanks al hun inspanningen, toch altijd wel vreemdelingen in het land waaraan ze hun lot hadden verbonden. Indonesië zouden ze de rest van hun leven niet meer terug zien.

Pas toen ik er jaren later zelf naartoe ging, en me meer verdiepte in hun leven, begreep ik de gemengde gevoelens die ze altijd bij hun keuze gehad hadden. Ze hadden het gered en waren er trots op dat ze hun kinderen een betere toekomst konden bieden dan die in Indonesië mogelijk was geweest. Maar ze misten Indië.

Ik ben ze dan ook dankbaar voor hun zelfopoffering, en de keuze die ze maakten, maar steeds vaker denk ik aan hoe het zou zijn om zelf te emigreren uit het land dat zij ooit verkozen. Ik had daar altijd maar een paar goede redenen voor: mijn nieuwsgierigheid naar andere culturen, de behoefte aan een warmer klimaat en aan meer natuur en ruimte.

De laatste tijd komen er steeds meer redenen bij waarom ik best weg zou willen uit Nederland. De navelstaarderij en bekrompenheid en de groeiende intolerantie naar vreemdelingen. De overregulering en het gebrek aan innovatie. Maar bovenal het politieke klimaat waarin het belang van grote bedrijven boven dat van burgers gaat en waar illegaliteit strafbaar wordt gesteld. Ik heb er almaar meer moeite mee.

Wellicht dat ik ooit op de boot stap naar een warm land, al vraag ik me af wat mijn grootouders daar van zouden hebben gevonden.

Deze blog verscheen eerder op Frontaal Naakt

lindsay36

Zomer in Portugal

De afgelopen tien jaar ging ik buiten Europa op reis. De vakantie deze zomer voelt daarom als een Beginnerscursus Op reis in Europa. Les 1 van de cursus luidde: koop een retourticket en huur voor een paar weken een auto. Portugal lijkt dan geen slechte keuze: rust, ruimte, lekker eten en een rijke cultuur. En ook: zon, zee, strand en zo nu en dan Aziatische temperaturen (daar hou ik van), maar zonder de extreme luchtvochtigheid.

De stad ontwaakt

Onze eerste ochtend in Porto begint om even na zevenen als ik naar buiten loop, de eerste zonnestralen in. Mijn missie is ontbijt halen. En dat lijkt niet zo moeilijk. De stad ontwaakt: in de straat achter het hotel hebben de confeitarias hun deuren geopend en is de sfeer al levendig. Mensen stappen in of uit de bus, lezen krantjes, kletsen en drinken koffie.

Bij de derde confeitaria loop ik naar binnen. “Bon dia!”, zegt een vriendelijk uitziende meneer achter de toonbank. Hij tilt voorzichtig kleine ronde oranje cakejes uit een Tupperware-bakje en zet ze in de vitrine. Aan een van de kleine tafeltjes consumeert een slaperige buschauffeur stoïcijns het ochtendnieuws, met voor zich een koffie en een croissant.

De sterke espresso schroeft mijn kaken open. De vriendelijke meneer lacht. Even later zet hij een papieren zak vol croissantjes en cakejes voor me neer. Ik bestel ook nog een sumo laranja (sinaasappelsap) die hij vers perst. Ik zie dat ik maar een briefje van tien euro in mijn zak heb. “Is dit genoeg voor alles?” vraag ik hem. Hij lacht. “Hier is het goedkoper dan bij jullie hoor!” Inderdaad: ik hoef slechts zes euro af te rekenen.

Crisis

“Portugal wordt hard getroffen door de crisis, dat zullen jullie wel merken”, vertelde een vriend me vlak voor ons vertrek nog. Maar behalve de lagere prijzen, krijg ik niet direct veel mee van de moeilijke economische situatie. Tijdens mijn wandeling door de stad die middag, probeer ik er iets meer van op te merken. Ik kan de krantenkoppen niet goed lezen en de gesprekken bij de tabacarias en quiosques niet volgen, dus ik kijk goed om heen.

Er zijn veel charmante oude, maar behoorlijk vervallen gebouwen. Van de meeste andere bladert er verf of is er grondig onderhoud nodig. Er lopen flink wat zwervers op straat en bij de ingang van de vele prachtige kerken die het oude centrum rijk is, word je direct aangesproken door wanhopig bedelende zigeunervrouwen.

Maar aan de andere kant: in de duurdere winkelstraten in het centrum paraderen mooie vrouwen in dure merkkleding en showen Portugese macho’s hun nieuwe Vespa’s. De terrasjes langs de Douro zitten halverwege de middag ook aardig vol. Maar misschien zijn het wel allemaal toeristen. En misschien zijn de groepjes mannen die samendrommen op de vele pleintjes in de stad wel allemaal werkloos.

Witte wijn en goed eten

Crisis of niet, wonen in een stad als Porto vergoedt wel iets, is mijn eerste indruk. De straten in het historische centrum op de noordoever van de Douro leiden langs talloze monumentale panden en eeuwenoude kerkjes en kathedralen. En de smalle, kronkelige en vaak steile steegjes tussen de gebouwen door bieden spectaculair mooie uitzichten over de stad.

Na uren slenteren door Porto, een toeristenlunch met tosti’s en friet aan de Douro en een bezoek aan een barbaria, maken we ’s avonds eindelijk kennis met de Portugese keuken. Het restaurant dat ons is aangeraden heeft een buitenterras waar je onder een pergola vol druiventakken kunt dineren.

De witte wijn die de ober adviseert, past uitstekend bij de arroz tamboril, het heerlijke visgerecht met rijst dat ik heb besteld. Ook het geïmproviseerde vegetarische gerecht dat de kok voor mijn vriendin gemaakt heeft, smaakt goed. Afgezien van het Franse stel naast ons, dat elkaar werkelijk niets te zeggen heeft, is de sfeer uitstekend. Aan de tafeltjes zitten naast toeristen ook groepjes jonge Portugezen.

Als wijn en goed eten de beste remedie is om een crisis te doorstaan, dan zit je hier wel goed. We ontspannen meer met elke hap en proosten op de weken die voor ons liggen. Het is zomer in Portugal.

Deze blog werd eerder gepubliceerd op Frontaal Naakt.